De wurggreep van schaamte

- Costiaan Mesu

In den beginne leefde de mens alleen of in kleine groepen verspreid over het land. In vergelijking met andere dieren waren het zwakke wezens. Overleven was niet gemakkelijk. Daarom kwamen zij bijeen in steden waar ze samenwerkten om een veilig bestaan op te bouwen. Al snel bleek dat zoveel mensen bij elkaar niet in vrede konden leven. De stad ontaardde in een plaats waar men elkaar bevocht, bestal en bedroog. Dit nam dermate ernstige vormen aan dat de mensheid dreigde uit te sterven. De wijze god Zeus zag dit en besloot in te grijpen. Hij stuurde zijn boodschapper naar de aarde met twee gaven voor de mens: schaamte en rechtvaardigheid (Gr. Aidos en Dike). De boodschapper vroeg Zeus aan wie hij deze eigenschappen mocht schenken, waarop deze antwoordde: ‘Aan allen, want geen stad kan bestaan als slechts enkelen schaamte en rechtvaardigheid kennen’.

Dit verhaal uit Plato’s “Dialogen” illustreert hoe de oude Grieken dachten over de pijlers van hun samenleving. Elke Griek werd al op zeer jonge leeftijd onderwezen in de morele kernwaarden, die voornamelijk bepaald werden door Aidos en Dike. Het Griekse besef van rechtvaardigheid staat nog steeds aan de basis van de moderne rechtsstaat. Wat rechtvaardig is of niet, is vastgelegd in duidelijke wetten en regels. Ons persoonlijke rechtvaardigheidsgevoel zal hier soms enigszins van afwijken, maar een zekere overeenstemming is er wel. Die andere pijler, schaamte, laat zich niet zo eenduidig vastleggen. Wat is schaamte? Waar komen gevoelens van schaamte vandaan? Om dit beter te kunnen begrijpen is het nuttig eens te kijken naar de biologische oorzaken die hieraan ten grondslag liggen. Het schaamtebegrip laat zich, zoals zoveel menselijk gedrag, herleiden tot het biologische oerprincipe van ‘survival of the fittest’.

Kort gezegd houdt ‘survival of the fittest’ in dat de sterkste exemplaren van een soort overleven en zich voortplanten. De zwakkere sterven en krijgen geen nageslacht. Sterk zijn betekent dat een dier in staat is zich aan te passen aan veranderlijke omstandigheden en beter in staat is zichzelf voedsel, veiligheid en voortplantingspartners te verschaffen. De mens behoort volgens dit principe tot de categorie van de hogere groepsdieren, zij hebben elkaar nodig om te overleven. Het is voor de mens van levensbelang om deel uit te maken van een groep.

Binnen een dergelijke sociale groep bestaat altijd een hiërarchisch systeem. Het ene dier heeft meer status dan het andere. Kwaliteiten als kracht, intelligentie, vruchtbaarheid en moed vergroten de status van het dier. Individuele kwaliteiten versterken het belang van het dier voor de groep en stellen het in staat zichzelf een hogere status te verschaffen. Zwakkere individuen verzwakken de groep. Als een dier te zwak is om mee te komen zal het bij veel diersoorten verstoten worden. Zwakke dieren bevinden zich zowel letterlijk als figuurlijk aan de buitenste rand van de hiërarchie. Op de apenrots zit het vrouwtje met de hoogste status bovenaan, met haar kinderen om zich heen. De vrouwtjes met de laagste status zitten helemaal onderaan en lopen het meeste gevaar ten prooi te vallen aan roofdieren. Het zal duidelijk zijn dat niemand deze zwakste schakel wil zijn. Het is dus zaak om zoveel mogelijk status te verwerven.

Deze principes gelden ook voor mensen. Bas Haring vergelijkt dit in zijn boek Kaas en de Evolutietheorie met het werken voor een bedrijf. Werk je daar voor jezelf? Of voor het bedrijf? Het antwoord is in eerste instantie natuurlijk voor jezelf, maar als het goed gaat met het bedrijf profiteert de werknemer daar ook van. Het behalen van goede resultaten vergroot het aanzien van de werknemer en zal leiden tot promotie. Het is dus vanuit eigenbelang nodig te zorgen dat het goed gaat met de gehele onderneming. Ons maatschappelijk aanzien wordt op die manier bepaald door wat wij voor de groep doen. Het goede gevoel dat wij hiervan hebben, noemen we eergevoel. Iemand die ernaar streeft om zijn eergevoel te versterken wil goede dingen doen voor de gemeenschap. Hij wil een sterk onderdeel zijn van de samenleving, niet los daarvan. Eergevoel hebben, betekent belangrijk willen zijn voor de groep.

Maar wat nu als iemand niet voldoet aan de criteria die het bedrijf stelt? Iemand die niet kan voldoen aan de gemeenschappelijke normen zal zich een minderwaardig lid van de groep voelen. Hij verliest zijn status, zijn eer, en zal zich schamen ten opzichte van de anderen. Die schaamte zal men te allen tijde willen voorkomen. Onze angst hiervoor houdt ons dan ook in het gareel, zorgt ervoor dat wij sociaal wenselijk gedrag vertonen. Het is niets meer of minder dan de innerlijke drijfveer om deel uit te willen maken van de gemeenschap.

Eer en schaamte zijn sterk gerelateerd aan een eercultuur, waarin het oordeel van anderen een belangrijke rol speelt. In een dergelijke cultuur is iemands persoonlijke eer van groot belang. Openlijk eerverlies is reden tot schaamte. Het is zaak om niets oneervols te doen en zeker om dit niet in de openbaarheid te laten komen. Een misstap die geheim blijft, schaadt alleen de persoon die deze heeft begaan. Als het oneervolle gedrag bekend wordt, dan schaadt dit de gemeenschap.

Het voorchristelijke Athene, waar het toneelstuk Phèdre van Jean Racine zich afspeelt, is een voorbeeld van een dergelijke eercultuur. Mannen verwierven aanzien door het verrichten van heldendaden en goed burgerschap. De eer van de vrouw lag voornamelijk besloten in kuisheid. In Athene stond elke vrouw in relatie tot een mannelijke burger van de stad. Zij had een mannelijke voogd (Gr. Kurios) met volledige bevoegdheid over haar. De vrouwelijke eer was sterk gerelateerd aan die van haar Kurios. Onzedelijk gedrag was een ernstige misdaad omdat dit een belediging was van de man die over de vrouw beschikte. Het was vooral zijn eer die hierdoor beschaamd werd.

Racine, klassiek geschoold als hij was, nam deze kennis over de Griekse en Romeinse cultuur mee in zijn tekst. Meer nog dan zijn voorgangers Euripides en Seneca kent hij zijn Phèdre een sterk schaamtegevoel toe. Zij verlangt naar een andere man dan haar echtgenoot, maar geeft daar niet aan toe om haar eer en die van Theseus te beschermen. Phèdre zit bekneld tussen haar liefdevolle gevoelens voor een jongere man en haar eigen eergevoel. Een beschaming van haar eer zou een directe aantasting zijn van de eerbiedwaardigheid van haar man, koning Theseus, met alle gevolgen van dien. Dat Theseus, de grote held en monsterdoder, zelf de reputatie van vrouwenverslinder heeft, lijken alle betrokkenen verder buiten beschouwing te laten.

Op het moment dat het stuk aanvangt, heeft Phèdre haar verlangens nog aan niemand opgebiecht. Zij zou zich dus ook voor niemand hoeven te schamen. Toch kwijnt Phèdre vanaf haar eerste zin weg in schaamte. Haar eerbaarheid lijkt al verloren te zijn enkel door de gedachte aan overspel. De voorvader van Phèdre is dan ook niemand minder dan Helios, de zon, die bij alles over haar schouder meekijkt. Hoe kan zij voor hem haar oneervolle begeerte verbergen? De zon is elke dag weer in stilte getuige van haar innerlijke strijd. De pogingen van Phèdre zich aan zijn blikken te onttrekken in de duisternis van het paleis brengen haar geen gemoedsrust. Zij blijft de afkeuring voelen, die haar het leven onmogelijk maakt. Haar eergevoel is een destructieve afgod geworden. Een god waarvoor zij bereid is te sterven. Alleen al de gedachte aan oneervol gedrag doet haar walgen van zichzelf. Tegelijk kan zij diezelfde gedachte niet loslaten, bezeten als zij is door Venus, godin van de liefde. Zij wil niets liever dan haar hart volgen, maar haar eergevoel verbiedt haar dit. De regels die zij zichzelf oplegt, zijn haar ketenen. Ketenen die zich langzaam vernauwen, tot zij alle levensadem uit haar persen. Phèdre is bij aanvang van de voorstelling reeds stervende in de wurggreep van haar schaamte.

De oude Grieken wisten het al: een zekere mate van schaamte en eergevoel zijn nodig om een samenleving in stand te houden. Schaamte zorgt ervoor dat we rekening houden met anderen. Hedendaagse samenlevingen waar het eergevoel een belangrijke rol speelt, zijn ontegenzeggelijk hechter en socialer dan meer liberale gemeenschappen. Racine voegt hier echter een kritische noot aan toe: te veel schaamte beperkt een mens in het nastreven van zijn of haar geluk. Racine sprak uit ervaring. Zelf was hij opgevoed met het strenge geloof van het Jansenisme. Op latere leeftijd breekt hij hiermee en stort zich in het wulpse theaterleven van Parijs. Hij komt in contact met het hof van Lodewijk XIV, waar in die tijd een verwarrende dubbele standaard met betrekking tot de fatsoensregels gold. Er heerste aan het hof een strenge etiquette op het gebied van omgangsvormen, maar tegelijkertijd nam men het niet zo nauw met de zedelijkheid. Lodewijk XIV spande hier zelf de kroon in met de vele minnaressen die hij er publiekelijk op nahield. Met Phèdre geeft Racine uitdrukking aan zijn eigen verscheurdheid tussen het hedonisme van het Franse hof aan de ene kant en een sterk ontwikkeld schaamtegevoel jegens zijn vroegere geloofsgemeenschap aan de andere kant.

Hoewel de hedendaagse Nederlander, afstammeling van een pragmatisch koopmansvolk, waarschijnlijk een minder sterk ontwikkeld gevoel voor eer en schaamte heeft dan bijvoorbeeld een inwoner van het oude Athene, spelen deze begrippen ook in onze samenleving nog een belangrijke rol. Een aantal jaren geleden schaamden wij ons massaal voor de Nederlandse soldaten in Srebrenica. De suggestie dat de vaderlandse militairen incompetente lafaards zouden zijn, voelde voor veel Nederlanders als een aantasting van de nationale eer. En ook wij houden er net als aan het Franse hof en in het oude Griekenland een dubbele standaard op na. Is het immers niet nog steeds zo dat een vrouw met veel wisselende seksuele contacten geacht wordt zich hiervoor te schamen? Terwijl een man zich daarmee juist een hoger status lijkt te verwerven. Met de toenemende invloed van eerculturen in Nederland zullen we alleen maar meer rekening moeten houden met de gevolgen van eerverlies en schaamte. Zaken als eerwraak spelen ook hier een steeds belangrijkere rol, getuige de aandacht die hier de laatste jaren aan besteed wordt. Een zekere mate van schaamte is nodig om een samenleving in stand te houden. We moeten echter oppassen dat we ons hierdoor niet laten beperken in de liberale verworvenheden van het individu. In de woorden van de bekende bioloog Thijs Goldschmidt: “Als je je heel erg schaamt, is het moeilijk om origineel te zijn”.

- Costiaan Mesu -